Kinderporno: Geldigheid van de dagvaarding

Nietige dagvaarding kinderporno. Uitspraak Rechtbank Breda

Onvoldoende feitelijke dagvaarding kinderporno

In mei 2018 heeft de behandeling plaatsgevonden waarbij een strafrechtadvocaat aanwezig was om namens de verdachte verweer te voeren. De zaak werd behandeld door de Meervoudige Kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda. De verdachte werd onder meer van verdacht een groot aantal kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit te hebben gehad en heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot een strafrechtadvocaat.

De inhoudelijke behandeling van een strafzaak vindt plaats volgens het beslissingsmodel van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Dit betreft acht vragen die opgesplitst kunnen worden in de vier formele voorvragen van artikel 348 Sv en vier materiële vragen van artikel 350 Sv. Als de vragen van artikel 348 Sv niet bevestigend beantwoord kunnen worden door de Rechtbank, dan komt de Rechtbank niet toe aan de vier vragen van artikel 350 Sv.

In dit artikel wordt aandacht besteed aan de geldigheid van de dagvaarding als bedoeld in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv). Strafrechtadvocaten voeren in sommige gevallen preliminair verweer ten aanzien van de vier formele voorvragen.

 

Geldigheid van de dagvaarding voor kinderporno

Cliënt werd onder feit 1 verdacht van het verwerven, het in het bezit hebben dan wel het zich toegang verschaffen tot kinderpornografisch materiaal. Verdachte was ter zitting aanwezig samen met zijn advocaat van een gespecialiseerd advocatenkantoor strafrecht. Zoals hiervoor aangegeven dient de Rechtbank zich in iedere strafzaak te buigen over de geldigheid van de dagvaarding aangaande dit feit. In deze zaak heeft de Rechtbank aansluiting gezocht bij een arrest van de Hoge Raad van 12 december 2017 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2017:3124).

De Hoge Raad overweegt allereerst dat de tenlastelegging ertoe strekt voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen.

Met het oog hierop deint ingevolge artikel 261 Sv de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan.”

Enkele uitgangspunten zijn geformuleerd in eerdere uitspraken van de Hoge Raad (o.a. arresten van 20 december 2011 en 24 juni 2014) met betrekking tot de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Kort samengevat komen de uitgangspunten erop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal afbeeldingen, zo mogelijk ten hoogste vijf afbeeldingen.

 

Standpunt van de Rechtbank: nietige dagvaarding

In onderhavige strafzaak heeft de steller van de tenlastelegging zich niet beperkt tot – een beschrijving van – een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. De strafrechtadvocaat heeft ten aanzien van de feiten op de dagvaarding verweer gevoerd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de tenlastelegging in kwestie geen voldoende concrete beschrijving bevat en daarom heeft de Rechtbank geoordeeld dat de dagvaarding voor wat betreft feit 1 onvoldoende feitelijk is en heeft de Rechtbank op dit punt de dagvaarding nietig verklaard.

De officier van justitie heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank twee mogelijkheden: de zaak laten zitten of opnieuw een dagvaarding uitbrengen. In deze zaak heeft de officier van justitie na de zitting aan de strafrechtadvocaat laten weten dat een nieuwe dagvaarding zou volgen.

 

Nieuwe dagvaarding: voldoende feitelijk

De officier van justitie heeft een nieuwe tenlastelegging geformuleerd en de verdachte heeft een nieuwe dagvaarding ontvangen en zich weer tot zijn strafrechtadvocaat gewend. De zaak is inhoudelijk behandeld op 8 januari 2019 en op 22 januari 2019 heeft de Meervoudige Kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda uitspraak gedaan. De ‘nieuwe’ dagvaarding is voldoende feitelijk en de Rechtbank komt toe aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. De Rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een maximale werkstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk.