Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in Partrust-1

Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in fraude onderzoek Partrust

Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard 

Bij uitspraak (arrest) van het Hof Den Bosch is het Openbaar Ministerieb ij uitspraak van 4 augustus niet-ontvankelijk verklaard in de zaak Partrust-1. In deze zaak heeft een FIOD inval en FIOD onderzoek plaatsgevonden. Mr. Sander Arts heeft een verdachte in deze zaak bijgestaan en begeleid in de procedue die begon met een FIOD inval en die jaren later eindigde bij het Gerechthof Den Bosch in een niet-ontvankelijkheidsverklaring. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak, die eerder net zo goed bestuursrechtelijk afgedaan had kunnen worden naar onze mening, nodeloos traag geopereerd en herhaaldelijk voor een onjuiste rechtbank gedagvaard. Na een beroep door de verdediging heeft zowel de Rechtbank Alkmaar als de Rechtbank Arnhem zich onbevoegd moeten verklaren. Uiteindelijk is de zaak dus in hoger beroep geeindigd met eendefinitief  verlies voor het Openbaar Ministerie. 

De tekst van de uitspraak is hieronder vermeld:


GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : X
Uitspraak : 4 augustus 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant van I6 juli 2014 in de strafzaak met parketnummer
x  tegen:geboren te X op X
wonende te X

Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van:
1 subsidiar: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de
Wet toezicht kredietwezen 1992. opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij
feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
2. subsidiair: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de
Wet toezicht effectenverkeer 1995, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij
feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaar.
Voorts is verdachte bij dit vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 primair, 2
primair en 3.
De verdachte heeft tegen voorineld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de
vrijspraak door de eerste rechter van het onder 3 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde
in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen
hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk
verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte
van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Parketnummer: 20-002255-14 2
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger
beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt
verklaard in de strafvervolging.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te
geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en
voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij, in of omstreeks de periode van 26 oktober 1999 tot en met 1 juli 2004 te Rotterdam
en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
althans alleen, (telkens) (opzettelijk) bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare
gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of ter
beschikking heeft gehad, te weten (onder andere):
[dossier 30555, Partrusti
- NLG 15.000,- van P. K. [D/298], en/of
- NLG 60.000,- van JA. den T. [D/322], en/of
- EUR 18.157,- van G.J. V. en/ofA.P. van D. [D/328], en/of
- EUR 13.613,- van R. H. [D/364], en/of
- NLG 25.000,- van M.A. van M. [D/379J, en/of
- EUR 6.806,- van R.E. M. en/ofG.M. H. [D/3821, en/of
- NLG 20.000,- van R.F. M. en/ofG.M. H. [D/386], en/of
- EUR 9.075,- van A.H. B. en/ofM.W.J. J. [D/3$8], en/of
- NLG 25.000,- van H.G.J.M. W. [D/392], en/of
- EUR 15.000,- van R. W. [D/395]. en/of
- EUR 24.000,- van H. H.en/ofC.J. van H. [D/398], en/of
- EUR20.000,-vanT.J.B. /ofA.H.G.T.[D/404],en/of
[dossier 29666-3, Groen Effect B.V.J
- NLG 6.000,- van H. J. [D/56$], en/of
- NLG 6.000,- van P. W. [D/602], en/of
- NLG 6.000,- van K. W. [D/606], en/of
- NLG 6.000.- van R. [D/5$6/2]:
althans één of meer geldbedragen van één of meer personen,
Parketnummer: 20-002255-14 3
dan wel heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (opzettelijk) in enigerlei
vorm bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig aantrekken/ter beschikking verkrijgen van
voornoemde (al dan niet op termijn) opvorderbare gelden van voornoemde personen;
1. stibsidiair
Partrust Beheer B.V. en/of Groen Effect BV., in of omstreeks de periode van 26 oktober
1999 tot en met 1 juli 2004 te Rotterdam en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) (opzettelijk) bedrijfsmatig al
dan niet op termijn opvorclerbare gelden van het pttbliek heeft aangetrokken en/of ter
beschikking heeft vetkregen en/of ter beschikking heeft gehad, te weten (onder andere):
[dossier 30555, Partrust]
<NAMEN GEANONIMISEERD>
althans één of meer geldbedragen van één of meer personen,
dan wel heeft/hebben Partrust Beheer B.V. en/of Groen Effect B.V. en/of haar mededader(s)
(telkens) (opzettelijk) in enigerlei vorm bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig
aantrekken/ter beschikking verkrijgen van voornoemde (al dan niet op termijn)
opvorderbare gelden van voornoemde personen,
tot/aan tvelke hierboven omschreven strafbare gedraging hij, verdachte, toen en daar
opdracht c.q. feitelijke leiding gaf;
2. primair
hij. in of omstreeks de periode van 26 oktober 1999 tot en met 1 juli 2004 te Rotterdam
en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
althans alleen, (opzettelijk) buiten een besloten kring bij uitgifte effecten, te weten de
Partrtist Premie Obligatie en/of de Partrust Premie Obligatie tranche II en/of de Partrust
Premie Obligatie tranche III en/of de Partrust Premie Obligatie tranche IV en/of de Partrust
Extra 2004 en/of de Groen Effect 1 Premie Obligatie heeft aangeboden aan (onder andere):
Parketnummer: 20-002255-14 4
[dossier 30555, Partrust]
<NAMEN GEANONIMISEERD>
dan wel zodanige aanbiedingen door middel van advertenties of doctimenten (aan hen en/of
anderen) in het vooruitzicht heeft gesteld;
2. subsidiair
Partrust Beheer B.V. en/of Groen Effect B.V.. in of omstreeks de periode van 26 oktober
1999 tot en t;et 1 juli 2004 te Rotterdam en/of Breda. althans in Nederland. tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (opzettelijk) buiten een besloten kring
bij uitgifte effecten, te weten de Partrust Premie Obligatie en/of de Partrust Premie Obligatie
tranche II en/of de Partrust Premie Obligatie tranche III en/of de Partrtist Premie Obligatie
tranche IV en/of de Partrust-Extra 2004 en/of de Groen Effect 1 Premie Obligatie
heeft/hebben aangeboden aan (onder andere):
[dossier 30555, Partrctst]
<NAMEN GEANONIMISEERD>
dan wel zodanige aanbiedingen door middel van advertenties of documenten (aan hen en/of
anderen) in het vooruitzicht heeft gesteld,
Parketnummer: 20-002255-14 5
tot/aan welke hierboven omschreven strafbare gedraging hij, verdachte, toen en daar
opdracht c.q. feitelijk leiding gaf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze
verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankeli ikheid van het openbaar ministerie
1. Het dossier geeft blijk van het volgende verloop van de onderhavige strafprocedure:
- Verdachte is gedagvaard om op 1 juni 2006 te verschijnen terterechtzitting van de
meervoudige economische strafkamer van de rechtbank te Alkmaar. Op die datum
heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van de feiten die
aan verdachte zijn ten laste gelegd;
- Verdachte is gedagvaard om op 20 december2007 te verschijnen terterechtzitting
van de meervoudige economische strafkamer in het arrondissement Breda, zitting
houdende te Arnhem. waarna de rechtbank op 3 januari 200$ zich onbevoegd heeft
verklaard tot Lennisneming van de feiten die aan verdachte zijn ten laste gelegd;
- Verdachte is gedagvaard om op 12juni 2008 te verschijnen terterechtzitting van de
meervotidige economische strafkamer in het arrondissement Breda, waarna de
rechtbank op 26juni 200$ een tussenvonnis heeft gewezen naar aanleiding van een
preliminair verweer met betrekking tot de niet-ontvankeljkheid van het openbaar
ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn;
- Vervolgens is hetonderzoek heropent en is op verzoekvan de verdediging nader
onderzoek verricht, waarna op l6jtili 2014 het eindvonnis is gewezen;
- Verdachte heeft op 29juli 2014 hogerberoep ingesteld, waarnaop 21juli2015
onderhavige strafzaak ter terechtzitting voor regie is gepland.
2. Gelet op het bepaalde in artikel 70 en 72 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
verjaren misdrijven als de onderhavige, te weten artikel 82, eerste lid, van de
Wet toezicht kredietwezen 1992 en artikel 3, eerste lid, van de
Wet toezicht effectenverkeer 1995, op welke misdrijven blijkens artikel 1 sub 2
Wet op de economische delicten een maximale gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren is
gesteld — in 6 jaren, met dien verstande dat na stuiting telkens een nieuwe verjaringstermijn
begint en het recht tot strafvervolging uiterlijk vervalt 12 jaar na aanvang van de
verjaringstermij n.
3. De periode van de in de tenlastelegging vermelde strafbare feiten betreft 26 oktober 1999
tot en met 1juli 2004. Blijkens artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag na
die waarop het feit is gepleegd. Dit betekent voor onderhavige feiten dat het recht tot
strafvervolging uiterlijk vervalt op 2juli 2016.
4. De verdediging heeft bij appeischriftuur onderzoekswensen kenbaar gemaakt strekkende
tot voeging van stukken alsmede het horen van 21 getuigen (onder meer in Costa Rica).
5. De advocaat-generaal heeft bij schrijven d.d. 14juli 2015 alsmede ter terechtzitting d.d.
21juli 2015 erop gewezen dat dit nader onderzoek, het horen van getuigen (gelet op het
verdedigingsbelang) alsmede het onderzoek ter terechtzitting, het nog te wijzen arrest van
het hof in onderhavige strafzaak en de eventuele beoordeling door de Hoge Raad van
onderhavige strafzaak véér 1juli 2016 moeten zijn afgerond, omdat op enig moment na
deze datum het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de
strafvervolging. De advocaat-generaal heeft dienaangaande reeds op voorhand
Parketnttmmer: 20-002255-14 6
geconcludeerd dat de tijd tot 1 juli 2016 hiervoor niet toereikend is, dat het derhalve
verspilling van energie en geld op zou leveren thans nog voort te gaan met het doen van
onderzoek en om die reden zich op het standpunt gesteld dat het hof liet Openbaar
Ministerie reeds nu niet-ontvankelijk dient te verklaren in de strafvervolging tegen
verdachte.
6. De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bij dit standpunt aangesloten.
7. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of het Openbaar Ministerie thans reeds nietontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen verdachte op de grond
dat liet met strafvervolging te realiseren doel, te weten een veroordeling, volgens de
advocaat-generaal niet meer gehaald kan worden in verband met naderende verjaring van de
ten laste gelegde feiten en de zaak niet anders kan eindigen (derhalve ook niet in een
vrijspraak) dan in een niet-ontvankeljkverklaring.
Het hof is van oordeel dat, gezien het hiervoor onder 1 tot en met 6 overwogene, een
voortzetting van de behandeling van de strafzaak uiteindelijk zal leiden tot een niet
ontvankeljkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging, zodat met een
verdere vervolging niet enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang wordt
gediend.
Het hof onderschrijft de conclusie van de advocaat-generaal dat de officier van justitie ten
aanzien van alle ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de
strafvervolging.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen liet
onder 3 ten laste gelegde;
Vernietigt liet vonnis waarvan beroep eti doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ter zake van liet onder 1 en 2 ten laste gelegde
niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J. Swinkels en mr. H. Harmsen, raadsheren.
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 4 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Swinkels en mr. H. Harmsen zijn btiiten staat dit arrest mede te ondertekenen.