Fraude Advocaat

Mensenhandel strafzaak 'Akelei' uitgesteld

Mensenhandel zaak in rechtbank Zeelands-West Brabant is uitgesteld

De rechtbank zeeland west brabant heeft bepaald dat de strafzaak over mensenhandel en uitbuiting, bekend onder de onderzoeksnaam Akelei, zal worden behandeld aan het einde van het jaar of begin 2020. De strafzaak is inmiddels twee keer uitgesteld door planningsproblemen bij de rechtbank.

Fraude advocaat Sander Arts van advocatenkantoor Singel Advocaten Breda staat één van de verdachten in deze strafzaak bij.

De feiten stammen al uit de jaren 2009 en cliënt ontkent zich aan uitbuiting of mensenhandel te hebben schuldig gemaakt. Gezien zijn proceshouding én het recht op berechting binnen een redelijke termijn, ook gezien het EVRM (Europees Verdrag voor de rechten van de mens), is het des te treuriger dat deze zaak nog altijd niet op zitting is afgedaan.

Nu de zaak onder de rechter is kan er inhoudelijk niet veel worden vermeld. Wel merkt advocaat mr. Arts op dat het enkele feit dat (indien) bepaalde (arbeidsrechtelijke) regels niet zijn nageleefd, dit nog niet inhoudt dat daarméé sprake zou zijn van uitbuiting of mensenhandel. Daar is méér voor nodig. Zo ook de Hoge Raad:

“2.4.1. Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel' en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het derde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR: 2015:3309).

2.4.2. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. 'Uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR: 2016:556 ten aanzien van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr).”